Kermisbezoek

De Tilburgse Kermis begint weer. Het hangt in de lucht, je voelt het als je door de stad wandelt of fietst: hier gaat iets groots gebeuren. Lantaarnpalen, bushokjes en ten dode opgeschreven bomen maken plaats voor schreeuwerige attracties en kostbaar vertier. Leuk hoor.

Nouja, leuk? Ik vind het wel meevallen. Maar eigenlijk vind ik dat ik niet moet zeiken. Ik moest zo nodig in het centrum wonen, dan wéét je dat je er wat van meekrijgt als de grootste kermis van Europa er neerstrijkt. Maar het vervelende is niet zozeer de kermis, als wel het hele gedoe eromheen. Eigenlijk ben je er dik twee weken mee zoet inclusief opzetten en afbreken. Als ik naar het station fiets, is hij al niet meer te vermijden. ’s Ochtends is dat nog niet zo’n probleem, maar aan het eind van de middag manoeuvreer ik me door blije bezoekers met suikerspinnen heen terwijl ik ‘alleen maar naar huis wil’. Geen fijne combinatie.

Genoeg gezeurd. Wat is er dan wél leuk aan de kermis? Mensen kijken. Uit alle hoeken, gaten en krochten komen de kermisfanaten te voorschijn. Waarschijnlijk hebben ze het afgelopen jaar hun centjes opgespaard voor deze tien dagen. Ze zijn een lust voor het oog: strakke luipaardenleggings over putbenen, geblondeerde en getoupeerde haren, een goede laag make-up, de heren gehuld in trainingspakken, met glimmende matjes en dikke kettingen. Geheel in stijl bezetten zij tien dagen lang de binnenstad al plat pratend, of schreeuwend, meestal in het gezelschap van jengelende kinderen. Kijk, daar geniet ik nou van. De pauper in zijn natuurlijke habitat.