Het verhaal achter een moordenaar

Seriemoordenaars, pedofielen, verkrachters; dat zijn monsters toch?

Of niet?

Een paar weken geleden interviewde ik twee strafrechtadvocaten over hoe zij verdachten bijstaan tijdens een rechtszaak en hoe belangrijk het is dat de rechten van een verdachte worden verdedigd.

Want iedereen heeft recht op een eerlijk proces.

So far, so good.

Ze vertelden over hoe hun cliënten worden uitgekotst door de samenleving én hun eigen familie. Zeker cliënten in de wat extremere zaken. Mensen zijn geneigd om te oordelen; jij bent slecht. Maar, zo verzekerde één van de twee mij, je start niet met een wietplantage als je het goed hebt. Achter ieder mens zit een verhaal, ook wanneer je iets gedaan hebt wat de maatschappij verafschuwt.

Volgens hem zien de meeste mensen verdachten als monsters en vergeten we dat het óók mensen zijn. Mensen met ouders, soms kinderen, broers, zussen, hoop, verdriet.

Ook daar kan ik in meegaan.

Maar tot hoe ver? Wanneer wordt een mens een monster? Of wordt hij dat nooit? Is er altijd context?

Toen ik hierover sprak met een collega verwees zij me naar Midas Dekkers. Die vertelde over waarom hooligans zo gewelddadig kunnen zijn. Dat komt namelijk omdat mensen eigenlijk dieren zijn. En neem een vos, die kan de eigen jongen fantastisch verzorgen, maar een prooi aan stukken scheuren. Omdat het nu eenmaal moet eten, of zichzelf moet verdedigen. Beide kanten zitten in ons.

Dus geen monsters, maar beesten dus. Beesten met een verhaal. Ik blijf nog even kauwen op dit vraagstuk.

Dikke pro van zelfstandig ondernemen

Ik vind het heerlijk om zelfstandig ondernemer te zijn.

En soms vind ik het verschrikkelijk om zelfstandig ondernemer te zijn.

Hoe dat zo?
Ik neem je even mee.

Afgelopen maandag reisde ik voor EELT Theatercollectief af naar het Zeeuwse Zoutelande. Voor de mensen die het niet weten; het strand is mijn happy place. Het ruisen van de zee, de luchten en vergezichten, de zoute geur in mijn neus. Dus een uitnodiging om het nieuwe beleidsplan van EELT op papier te helpen zetten in deze kustplaats, liet ik niet aan me voorbij gaan.

Na stevige gesprekken, diepgaande discussies en kritische noten, pakte ik mijn kans om even uit te waaien. Het maakt mij niet zoveel uit wat voor weer het is wanneer ik het strand bezoek (echte stormen of striemende regen daargelaten); ook in de herfst is het strand een fijne plek. Ik genoot.

Ik geniet wel vaker. Wanneer ik bijvoorbeeld besluit om een rondje te wandelen om mijn hoofd leeg te maken tussen de bedrijven door. Of wanneer ik even thuis ga lunchen en geen twee bammetjes met kaas maar een gegrilde flatbread met van alles maak. Hoe fijn is het dat er niemand dan zegt ‘moet jij niet aan het werk zijn?’. En ja, ik maak ook lange dagen, schakel steeds tussen projecten en opdrachtgevers en ervaar soms iets te hoge pieken qua werkdruk. Maar over het algemeen is het dus genieten.

Het enige grote nadeel van voor jezelf werken vind ik dat niemand je uit je blokkade kan en gaat halen. Dat ene project waar ik me in moet vastbijten? Ik moet het van mijn eigen daadkracht en doorzettingsvermogen hebben om daarmee aan de slag te gaan. Die BTW-aangifte die de deur uit moet? Ja, dat mag ik dus doen, niemand doet het voor me. En dan heb ik het nog niet over zaken als een Teams-app die niet goed werkt of de aanschaf van een bureau.

Maar goed, het mag de pret niet drukken. Want kijk eens naar deze foto: mijn blije snoetje zomaar op een maandagmiddag op het Zeeuwse strand. Geluk in een notendop.

Zwem’pret’

Waar moet ik beginnen?

Het was een week waarin Krezip-drummer Bram van den Berg optrad met U2, een doorgedraaide man angst en verderf zaaide in Rotterdam, een voetbalkeeper ernstig gewond raakte tijdens de wedstrijd en de aanloop naar de verkiezingen werd ingezet. En dan heb ik het nog niet over beroemde acteurs die verkrachtingen ontkennen, woningnood, demonstraties op de A2 en dreigende faillissementen vanwege terugbetaling coronasteun.

Ik zie door de bomen het bos niet meer. En daarom kies ik voor een wat trivialer onderwerp. Een onderwerp waar elke jonge ouder in Nederland mee te maken krijgt; de zwemles.

Ik begeef me inmiddels zo’n vijf jaar geregeld al zwetend in broeierige kleedkamers. Dus ik vind mezelf een ervaringsdeskundige.

Het goede nieuws is dat het einde in zicht is. Joep en Evi beschikken al geruime tijd over A en B, Huub is bijna zover dat hij ‘op mag’ voor zijn A-diploma. Het spant erom; hij zit in badje vijf (het laatste badje) en hoeft nog maar twee van de vijftien smileys te halen, en ze staan al op geel.

Dat klinkt voor niet-ingewijden als abracadabra, maar tegenwoordig kun je de voortgang van je kind nauwgezet via een app volgen. Elk onderdeel moet behaald worden, waarna je kind een groene smiley krijgt. Komende donderdag is het erop of eronder. Dan wordt het oordeel geveld over Huubs zwemkunsten. Wordt het afzwemmen in de herfstvakantie of mag hij nog doortrappelen tot kerst? Het is spannend.

Ik ben er wel klaar mee. En Huub zelf eigenlijk ook wel. Hij droomde laatst dat hij in één keer zijn A en B haalde. Nu lijkt me dat onwaarschijnlijk, maar dromen mag. Ik heb niet zo’n grafhekel aan de zwemles zelf; na afronding volgt er toch weer iets anders (sport of muziek) waar je naartoe rijdt met je kind, dus de Sjaak ben je toch wel. Het is de zwemclub zelf waar ik graag afscheid van wil nemen. Of beter gezegd; het secretariaat. Want in het contact met hen is mijn bloeddruk toch regelmatig gestegen.

Maar donderdag dus. We gaan voor de zekerheid uit van het langere scenario. Dan kan het alleen maar meevallen. Maar duimen mag.

Scharreltijd

Er scharrelt een kip rond onze veranda.

We zijn omgeven door heuvels vol met frisgroene bomen.
Een gilletje uit het zwembad.
Loom en lui, kon dit maar altijd.

En ik houd niet eens van kippen.

Het leven op de camping lachte me toe deze zomer. Het voelde even alsof alles zo altijd moest zijn; wakker worden zonder wekker, snel naar de diertjes om ze eten te geven, een croissant uit de hand eten, eindeloos spelen, vissen, zwemmen, spelletjes spelen, boeken lezen en kletsen. Middenin de natuur, een plek waar het woord ‘gemoedelijk’ uitgevonden lijkt te zijn.

In mijn hoofd ben ik er nog, langzaam trekt het gewone leven me terug in de dagelijkse realiteit van wekkers, broodtrommels, e-mails en sportclubs.

Volgend jaar weer!

Sup it up

Ik ben geen early adopter. Meestal loop ik achter de muziek aan en vind ik dat prima.

Sinds kort is er iets nieuws in mijn leven, iets hips (is dat nog een hip woord? Iets ‘lijps’ dan maar), sportiefs en heerlijks. Iets wat ik associeer met fit girls: een SUP.

Oké, ik loop zoals gewoonlijk weer een jaar of twee, drie achter, maar voor mij is het verrassend vroeg om nu al deze trend op te pikken. Ik werd daarbij geholpen door mijn lieve man, want hij gaf de SUP in kwestie cadeau voor mijn verjaardag (ik moet hem wel delen met de rest van het gezin).

De eerste keer was zeer ongemakkelijk. Want hoe daal je gracieus neer op een wiebelige plank in het water? Hoe doe je dat terwijl je weet dat er tig paar ogen op je gericht zijn? En ja, ik weet dat iedereen uiteindelijk toch vooral met zichzelf bezig is, maar je wilt niet te knullig zijn.

Het zag er weinig gracieus uit.

Maar, het mag gezegd: ik viel niet in het water! Nu durfde ik de eerste keer niet verder te gaan dan op mijn knieën, maar dan nog. De kop was eraf. Inmiddels zijn we twee weken verder en kan ik met trots mededelen dat ik kan Stand Up Paddelen. Ik sta! De eerste keer was ik als een dreumes die net leert lopen; gebogen knietjes, trillend en in opperste concentratie. Inmiddels kan ik er zelfs bij lachen (nu ja, niet altijd, maar toch).

Dus zie je me deze zomer in de Piushaven (of ergens anders op het water) parmantig langs glijden als een wannabe fit girl: ja, ik ben het! Zwaaien mag.

Elf jaar moederschap

Al eerder schreef ik over hoe ik het moederschap ervaar. De laatste keer was toen Huub 1 jaar werd.

Inmiddels wordt hij in juni alweer zeven jaar, dus je kunt wel stellen dat er van alles veranderd is.

Ik doe een boekje open.

Laatst realiseerde ik me dat ik niet meer ‘in de kleine kinderen’ zit. Geen luiers of potjes meer, niet meer achter een hobbelende dreumes aansjouwen terwijl je koffie koud wordt of ’s nachts opzitten naast een stomende douche met een huilend, snotterend kind.

Maar wél grote mensenspelletjes spelen (en ook verliezen), gesprekken voeren over de Tweede Wereldoorlog (ja, die mensen gingen in de trein bijna allemaal hun dood tegemoet), voortplanting (en dan kun je dus een soa krijgen) en het hemoglobinegehalte in je bloed (als dat te laag is, word je snel duizelig en mag je geen bloed doneren).

Ik moet zeggen dat het me wel bevalt. Ik kan me de eerste keer herinneren dat wij op een vakantie nog maar een drankje namen want ‘we konden best wat later eten en de kinderen zijn lekker aan het spelen’ terwijl we keken hoe een peuter wiens zwembandjes net waren afgedaan bijna met kleding en al het zwembadwater inliep. Wat een geluksvogels waren wij. Of afgelopen zomer toen ik me op de camping om 22.30 uur opeens realiseerde dat Huub nog rondliep. Oeps. En dat we zowaar iedere ochtend allemaal uitsliepen. Dat is nog eens bijtanken.

Maar je staat wel voor andere dilemma’s. Wat doe ik wel en wat doe ik bewust niet zodat ze opgroeien tot zelfstandige en verantwoordelijke mensen? Hoe help ik mijn kind zijn of haar plek vinden in een groep? En in hoeverre ondersteun ik met schoolwerk of laat ik hen zelf hun eigen fouten maken? Er is geen eenduidig antwoord te geven maar het is een zoektocht met ups en downs. 

Hoe dan ook. Wat ik verder heb geleerd of ontdekt:

  • Dat grote kinderen soms ook nog veel ‘werk’ zijn.
  • Dat discussies intens kunnen zijn.
  • Dat het heerlijk is om één op één met ze op pad te gaan en van hun wijsheid en gezelschap te genieten.
  • Dat ze opeens de hele middag zelf buiten spelen en je na wat klusjes denkt ‘wat zal ik nu eens doen’.
  • Dat ze soms al wat puberaal gedrag kunnen vertonen.
  • Dat ze op andere momenten dingen doen waarvan je denkt ‘hee, de opvoeding beklijft!’.
  • Dat het geweldig is om naast ze te mogen oplopen terwijl je ziet dat ze zichzelf ontplooien tot de mooie mensen die ze zijn.

Ik ben er weer!

Mijn laatste blog dateert van juli 2021. We zijn bijna twee jaar verder inmiddels. Kan ik het nog oppakken? Wil ik het? Zit er überhaupt iemand op te wachten? Ik heb me voorgenomen om het te proberen zonder een vast plan. En dan kijk ik wel hoe het gaat.

Maar, hoe start je weer? Met een samenvatting van de afgelopen achttien maanden? Dat is saai.
Met een vlammend betoog over een hete kwestie? Die vlam voel ik niet.
Met een zakelijke mening over een nieuwigheid (Chatgpt)? Dat ligt zo voor de hand.
Met een betoog om het woord ‘welke’ niet meer te gebruiken wanneer je eigenlijk ‘die/dat’ bedoelt?
Dat is zo neerbuigend (maar mensen, stop ermee, net als het woord dagdagelijks trouwens).  

En dus begin ik met een klein, vrolijk nootje, een gedachtenkronkel van Huub (6).

Huub: “Eigenlijk zijn alle oma’s lief, of ze nu je eigen oma zijn of die van iemand anders.”
Ik: “Waarom is dat, denk je?”
Huub: “Ze hebben al heel lang kunnen oefenen met lief zijn.”

En dat somt meteen de laatste achttien maanden een beetje op.

Huubs harem

Je hebt van die jongetjes die alleen maar met jongetjes willen spelen. Die willen voetballen, een dinosaurus nadoen, in de hoogste boomtoppen klimmen en eindeloos met autootjes en treintjes in de weer zijn. En dan is er Huub.

Elke dag verbaas ik me weer over dit kleine portret.

Voetballen vindt hij leuk, net als skaten, klauteren en auto’s. Maar net zo lief laat hij zijn nagels lakken, kiest hij make-up uit als klein cadeautje in het pannenkoekenhuis en danst hij erop los in een wapperende prinsessenjurk.

Op 13 juni werd hij 5 jaar. Ik vroeg hem wie hij op zijn eerste kinderfeestje wilde uitnodigen. Hij lepelde acht namen op, van acht meisjes. Waarom alleen meisjes, vroeg ik. Meisjes zijn liever, jongens zijn stoer. Oké. Uiteindelijk kwamen er dus vijf meisjes op zijn feestje.

Huub is geregeld verliefd. Dan vindt hij één meisje uit zijn cluster (alle groepen 1/2) het allerliefst en -leukst. Het liefst zou hij hele dagen met dat meisje knuffelen, spelen en haar kusjes geven. Hartstikke leuk natuurlijk, mits de liefde wederzijds is en niemand corona heeft. Alleen ebt het euforische gevoel bij Huub meestal weg na een week of zes. Dan richt hij zijn blik op een nieuwe prooi en is het voorgaande meisje niet meer interessant.

Nu vraag ik me af; wat moet ik hiermee? Laat ik hem harten breken? Grijp ik in? Doe ik aan verwachtingsmanagement bij de ouders in kwestie? Of laat ik het op zijn beloop, wetende dat kleuters nu eenmaal grillig zijn en er een levensles in van alles zit?

Momenteel doe ik een mengeling; soms zeg ik met een knipoog dat Huub vaker liefdesbevliegingen heeft maar meestal laat ik het gewoon gebeuren. Dit wordt nog wat, denk ik er stilletjes bij. Wat als hij zestien jaar is? Ik zie mezelf al in de weer met huilende pubermeisjes die smachtend voor de deur staan. Of misschien is tegen die tijd zijn aaibaarheidsgehalte gedaald en is hij een puisterige puber die harde muziek draait op zijn onopgeruimde kamer. De tijd zal het leren.

De zekerheid van onzekerheid

Als ik iets heb geleerd van het afgelopen jaar is dat ik flexibeler ben dan ik dacht. Dat ik meer (aan)kan dan ik dacht. En dat een leven met weinig opties en mogelijkheden (qua uitjes en festiviteiten) óók rust en duidelijkheid geeft.

Het einde van het schooljaar is het een soort natuurlijk moment om terug te kijken. Dacht ik vorig jaar om deze tijd nog dat ‘we het al een heel eind gehad hadden’, nu weet ik dat het helemaal geen zin heeft om überhaupt iets te denken. Het loopt toch wel anders. De eerste lockdown was er de shock, het improviseren, de onbekendheid met het virus en het overheersende gevoel van urgentie: we moeten ons aan de maatregelen houden. Bij de tweede lockdown was het anders. Het voelde als een stap terug in de tijd maar dan met véél minder zon en daglicht en nog minder perspectief. Tanden op elkaar en volhouden.

Ik weet nog dat ik een blij bericht op Instagram plaatste met oud en nieuw: op naar een nieuw jaar dat hopelijk veel moois brengt; gezondheid, fijne momenten en steeds meer vrijheid om het leven in te vullen zoals jij dat wil.

Little did I know.

Twee dagen later was ik geïnfecteerd met corona. Gelukkig bleef het bij ons bij milde klachten. Zo startte een bijzondere tijd van thuisquarantaine met de kinderen. Van vuurtje stoken in de tuin, vol in de rook staan maar niets ruiken. Van eindeloos Monopoly spelen en zelf brood bakken. En om af te sluiten een heerlijk weekje aan zee waar we thuisschool combineerden met uitwaaien en weer opwarmen in een gigagroot bad.

De euforie toen de basisscholen weer open gingen, het opnieuw wennen aan nieuwe regels. Het weken- en maandenlang wachten op weer wat meer mogen. De eindeloze grijze luchten en (mot)regen, dans- en turnles van buiten naar binnen, weer eens uit eten, kinderen meerdere keren in quarantaine vanwege besmettingen in het cluster. Topdrukte met werk. En steeds weer incasseren, aanpassen en er het beste van maken.

En nu staan we hier. Het feit dat we corona hebben gehad, werkt in ons voordeel; Mathijs en ik zijn beide al na één prik volledig gevaccineerd. Nu is het de vraag wat de gevolgen zijn van het roodgekleurde Nederland. Gaat onze vakantie in buurland België door? We houden met alle scenario’s rekening. Het is genieten of opnieuw incasseren. Maar dan komt er vast een plan b. Het enige wat we zeker weten is dat alles nog wel even onzeker blijft. En dat je daar dus prima mee kunt leven. En, dat het altijd véél erger kan.

Het tijdperk van de kaars

Je weet dat je uit de kleine kinderen bent, als je weer zin krijgt om waxinelichtjes neer te zetten. Ze stonden jarenlang te verstoffen in de kast. Ik kon het me simpelweg niet meer voorstellen dat ik het zou doen. Van die sfeervolle waxinelichtjes op de salontafel of de vensterbank. Laat staan hoge dinerkaarsen in een kandelaar.

Ik kreeg meteen visioenen van grijpgrage vingertjes in dampend kaarslicht. Van door de kamer suizende lange exemplaren en spetters kaarsvet overal. Van kwetsbare waxinelichtjeshouders, uit elkaar spattend in duizend stukjes in kinderknuistjes. En dat ik vervolgens aan de gang zou moeten met lapjes, pleisters, de stofzuiger en een strenge stem. Daar is niets sfeerverhogends of romantisch aan.

Maar nu kan het weer.

Sterker nog, de oudste twee vinden het leuk om ze aan te steken. Dat kost wat extra lucifers, en je moet er wel even bijblijven, maar het plezier is groot. Het is dubbel wennen voor iemand die zelf pas in groep acht haar eerste lucifer durfde af te strijken. En die het brandende stokje van schrik meteen op de vloerbedekking liet vallen. Plus dat het überhaupt wennen is dat kaarsjes weer hun intrede hebben gedaan in mijn leven.

Een lading gezellige troep treedt ons huis binnen. Ik kan de drang om van die veel te dure, kleurige, gedraaide kaarsen te bestellen nauwelijks onderdrukken. Nieuwe houders moeten er komen, en geurkaarsjes, ter vergroting van de feestvreugde.

Maar bovenal is het een teken van de tijd. Er kan weer wat meer. Nu de rest van Nederland nog. We branden er vanavond een kaarsje voor.