Seriemoordenaars, pedofielen, verkrachters; dat zijn monsters toch?
Of niet?
Een paar weken geleden interviewde ik twee strafrechtadvocaten over hoe zij verdachten bijstaan tijdens een rechtszaak en hoe belangrijk het is dat de rechten van een verdachte worden verdedigd.
Want iedereen heeft recht op een eerlijk proces.
So far, so good.
Ze vertelden over hoe hun cliënten worden uitgekotst door de samenleving én hun eigen familie. Zeker cliënten in de wat extremere zaken. Mensen zijn geneigd om te oordelen; jij bent slecht. Maar, zo verzekerde één van de twee mij, je start niet met een wietplantage als je het goed hebt. Achter ieder mens zit een verhaal, ook wanneer je iets gedaan hebt wat de maatschappij verafschuwt.
Volgens hem zien de meeste mensen verdachten als monsters en vergeten we dat het óók mensen zijn. Mensen met ouders, soms kinderen, broers, zussen, hoop, verdriet.
Ook daar kan ik in meegaan.
Maar tot hoe ver? Wanneer wordt een mens een monster? Of wordt hij dat nooit? Is er altijd context?
Toen ik hierover sprak met een collega verwees zij me naar Midas Dekkers. Die vertelde over waarom hooligans zo gewelddadig kunnen zijn. Dat komt namelijk omdat mensen eigenlijk dieren zijn. En neem een vos, die kan de eigen jongen fantastisch verzorgen, maar een prooi aan stukken scheuren. Omdat het nu eenmaal moet eten, of zichzelf moet verdedigen. Beide kanten zitten in ons.
Dus geen monsters, maar beesten dus. Beesten met een verhaal. Ik blijf nog even kauwen op dit vraagstuk.