Het was nog even spannend of de trip wel door kon gaan. Op donderdagavond stond Mathijs namelijk met pech langs de weg in Goirle. Gelukkig kon de garage de auto vrijdags nog maken en stonden we zaterdagochtend bepakt en bezakt paraat om richting Parijs te vertrekken. Eekie was ook weer opgeknapt van zijn blaasgruis, dus we konden met een gerust hart gaan.
Aangekomen in Parijs viel meteen het heerlijke verkeer op. Drukte alom, keihard passerende motorrijders op de Périférique, rijstroken die uit het niets ontstaan en stoplichten die puur voor de sier langs de weg staan. De garage bij het hotel was niet bepaald geschikt voor Amerikaanse sleeën. Onze Alfa ging met moeite door de krappe bochten, maar kwam dankzij de stuurmanskunsten van Mathijs – met wat steken – heelhuids beneden.
Het hotel was leuk, klein, netjes en gezellig. Le Cantagrel is een aanrader vanwege de ligging, de goede prijs-kwaliteitverhouding en het goede bakkertje aan de overkant. Onze kamer bevond zich op de zesde etage en had zelfs een (klein) bubbelbad. Heerlijk na een dag rondlopen in de vrieskou. Want koud was het! Toen we de eerste middag op zoek gingen naar de Murphy’s pub, een metrohalte te ver uitstapten (we dachten dat het wel meeviel met de afstanden) en ons niet warm genoeg hadden aangekleed, was het duidelijk: mijn meegenomen ski-jas was geen overbodige luxe.
De eerste avond aten we bij Le Petite Casserole achter het hotel. Een oude, gezette uitbater en zijn wulpse serveerster hielpen ons vriendelijk. De bestelling ging op een papiertje, via een buis in de vloer richting de keuken in de kelder. Het eten stond binnen vijf minuten op tafel en was erg smakelijk. Al had ik een klein beetje groente, desnoods een garnering, wel lekker gevonden. Maar ach. Ik had chocoladetaart na en Mathijs koos een klein maar kostbaar likeurtje.
Dag twee (over twee dagen volgen meer details J). We zagen de Eiffeltoren en de Arc de Triomph, lunchten in La Defense met uitzicht op de Grand Arche en winkelden wat. ’s Avonds aten we twee metrostations verderop (Cour de St. Emilion, ik herhaal – want dat doet de automatische metro ook – Cour de St. Emilion). Daar aten we in een wijnbar (Sancerre!) waar het TL-licht nog hoogtij vierde, de tent stampvol zat, een anorexiameisje twee tafels verderop alleen maar in haar eten prikte en Mathijs iets echt Frans koos wat zuurkoolstamppot bleek te zijn.
Dag drie. Eerst naar LaFayette, waar ik me verwonderde over de prijzen van designerjurkjes en heel bang was per ongeluk iets om te stoten. Het was maar goed dat ik mijn tas niet bij me had, dan had ik zeker iets omgemaaid. Gelukkig bleken er ook betaalbare winkeltjes te zijn en kon ik nog even shoppen. Daarna was het op naar de Sacre Coeur. Die krijg je niet zomaar te zien, daarvoor moet je eerst flink wat trappen opwandelen. Hijgend kwamen we aan op het Place du Tetre. Dat blijft leuk! Gelukkig hadden de kunstenaars zich goed warm aangekleed. We genoten van het uitzicht en pakten vervolgens de metro richting het Parijse Polly Maggoo alwaar Mathijs met de chef-kokkin op de foto ging. Daarna de hoek om naar de Notre Dame waar Mathijs vooral geïnteresseerd was in een bestelwagen die werd gecontroleerd op het gewicht van zijn lading.
Lunchtijd bij de Italiaan. We aten een heerlijke, vullende pizza waarna we het restaurant uitgebonjourd werden omdat de koks zelf gingen eten: licht aan, muziek uit en rekening op tafel. De middag eindigde op het gigantische kerkhof Père LaChaise waar we vele laatste rustplaatsen zagen waaronder die van Edith Piaf en Frederic Chopin en meerdere keren de weg kwijt raakten. Er werd daar overigens een aflevering van een Frans tv-programma opgenomen, dus soms was de route even niet begaanbaar (nee, we staan nergens op de achtergrond blij te zwaaien).
’s Avonds weer uit eten, het laatste diner in Parijs. We zochten ongeveer een uur naar een tentje dat aan onze hoge eisen kon voldoen in de buurt van de Bastille. Uiteindelijk aten we heerlijke salades in een leuk en drukbezocht eetcafé. Verbazingwekkend hoe laat mensen nog binnen wandelen om een hapje te eten op maandagavond (tien uur is geen probleem). Na het eten voelden we ons nostalgisch en pakten we de metro – die natuurlijk opeens lang op zich liet wachten – naar de Arc de Triomph om hem by night te bewonderen. Hij stond er prachtig bij ondanks de kou (hadden wij meer last van). Snel naar het hotel om op te warmen. Daar hadden we overigens een prima koelkast. De kamer had een dubbel raam en alles wat je daartussen zette, bleef koelkastkoud. Fijn voor wat fris, water of champagne (ik noem maar iets).
Dinsdag zat het er helaas weer op. Bewapend met een versgebakken notenbrood van de bakker moesten we ons gelukkige coconnetje van Parijse cultuur, geluk en liefde verlaten voor de realiteit van alledag. We belandden onmiddellijk twee keer in een verkeersopstopping (ongeluk en buspech), maar reden daarna soepeltjes naar huis. Wat een fantastisch weekend was het! Bercy – Bercy.
N.B. Sorry voor het lange verhaal…